Breuken plaatsen op de getallenlijn: uitleg en voorbeelden

Breuken zijn voor veel kinderen een spannend onderdeel van rekenen. Het gaat vaak mis bij het goed begrijpen wat een breuk eigenlijk betekent en hoe je die op de getallenlijn plaatst. Toch is dit een heel belangrijke vaardigheid, omdat de getallenlijn kinderen helpt om breuken te zien als onderdeel van een geheel. In dit artikel leggen we stap voor stap uit hoe je breuken kunt plaatsen, geven we voorbeelden en sluiten we af met handige oefenopgaven die je thuis met je kind kunt doen.

Wat is een breuk precies?

Een breuk is een getal dat een deel van een geheel aangeeft. Bijvoorbeeld: bij ½ deel je een geheel in twee gelijke stukken en neem je er één van. Bij ¾ deel je een geheel in vier gelijke stukken en neem je er drie. Veel kinderen vinden breuken lastig, omdat ze niet altijd goed voor zich zien wat die ‘delen van een geheel’ precies betekenen. Daarom is oefenen met de getallenlijn een goede manier om inzicht te krijgen.

Door dit visueel te maken, zien kinderen dat breuken en hele getallen bij elkaar horen en niet los van elkaar staan.

Voorbeelden van breuken op de getallenlijn

Laten we dit stap voor stap bekijken:

Voorbeeld 1: ½ op de getallenlijn
Teken een lijn van 0 tot 1. Deel deze lijn in twee gelijke stukken. Het punt in het midden is ½.

Voorbeeld 2: ¼ en ¾
Verdeel de lijn van 0 tot 1 in vier gelijke stukken. Dan krijg je de punten ¼, 2/4, 3/4 en uiteindelijk 4/4 (dat is hetzelfde als 1).

Voorbeeld 3: 2/3
De lijn van 0 tot 1 verdeel je in drie gelijke stukken. De eerste streep is 1/3, de tweede is 2/3 en de derde is 3/3 (oftewel 1).

Kinderen leren zo niet alleen waar de breuken staan, maar ook dat sommige breuken gelijkwaardig zijn. Bijvoorbeeld: 2/4 en ½ liggen op dezelfde plek.

Waarom oefenen met breuken op de getallenlijn belangrijk is

Veel kinderen leren breuken vooral met taartdiagrammen of strookmodellen. Dat helpt om de betekenis te begrijpen, maar op de getallenlijn wordt pas echt zichtbaar dat breuken onderdeel zijn van de gewone getallenwereld. Zo ontdekken kinderen bijvoorbeeld dat 1/2 gelijk is aan 0,5 en dat 3/4 overeenkomt met 0,75. Dit inzicht is later heel belangrijk bij rekenen met kommagetallen en procenten.

Tips om te oefenen met breuken

1. Gebruik een lege getallenlijn
   Laat je kind zelf de breuken tekenen en plaatsen. Dit helpt om actief na te denken in plaats van alleen te kijken.
2. Oefen van makkelijk naar moeilijk
   Begin met eenvoudige breuken zoals ½ of ¼. Bouw daarna uit naar breuken met ⅓, ⅙ of ⅛.
3. Koppel breuken aan de praktijk
   Gebruik een meetlint, een chocoladereep of een pizzapunt. Zo zien kinderen dat ½ of ¾ niet alleen wiskunde is, maar ook in het dagelijks leven voorkomt.
4. Herhaal regelmatig
   Een paar minuten per dag oefenen werkt vaak beter dan één lange sessie. Zo blijft de kennis beter hangen.

Veelgemaakte fouten

1. De teller en noemer omdraaien.
   Kinderen verwarren soms ¾ met 4/3. Het helpt om te zeggen: “De teller zegt hoeveel je hebt, de noemer zegt in hoeveel stukjes het is verdeeld.”
2. Ongelijke stukken tekenen.
   Als de delen niet gelijk zijn, klopt de breuk niet. Oefen dus met nauwkeurig verdelen.
3. Niet verder dan 1 denken.
   Sommige kinderen denken dat breuken altijd kleiner zijn dan 1. Laat daarom ook gemengde breuken (zoals 1½) zien.

Oefenopgaven: breuken op de getallenlijn

1. Zet de volgende breuken op de getallenlijn van 0 tot 1:
   • ½
   • ¼
   • ¾
2. Plaats op de getallenlijn van 0 tot 1:
   • 1/3
   • 2/3
3. Welke breuken horen op dezelfde plek?
   • 2/4 en ½
   • 3/6 en ½
   • 4/8 en ?
4. Plaats de volgende breuken op een getallenlijn van 0 tot 2:
   • 1/2
   • 3/2
   • 5/2
5. Bonusvraag:
   Zet de volgende breuken én de bijbehorende kommagetallen op de getallenlijn:
   • 1/2 (0,5)
   • 3/4 (0,75)
   • 2/5 (0,4)